China Elektriciteitssysteem LAMP voor CHERY A3 M11 Fabrikant en Leverancier | DEYI
  • hoofd_banner_01
  • hoofd_banner_02

Elektriciteitssysteem LAMP voor CHERY A3 M11

Korte beschrijving:

01 M11-3772010 KOPLAMP ASSY – FR LH
02 M11-3772020 KOPLAMP ASSY – FR RH
03 M11-3732100 MISTLAMP COMPLEET – FR LH
04 M11-3732200 MISTLAMPCOMPLEET – FR RH
05 M11-3714050 DAKLAMP ASSY – FR LH
06 M11-3714060 DAKLAMP ASSY – FR RH
07 M11-3731010 LAMP ASSY – LINKSDRAAIEN
08 M11-3731020 LAMP ASSY – DRAAIEN RECHTS
09 M11-3773010 ACHTERLAMP ASSY – RR LH
10 M11-3773020 ACHTERLAMP ASSY – RR RH
11 M11-3714010 DAKLAMP ASSY – FR


Productdetails

Productlabels

01 M11-3772010 KOPLAMP ASSY – FR LH
02 M11-3772020 KOPLAMP ASSY – FR RH
03 M11-3732100 MISTLAMP COMPLEET – FR LH
04 M11-3732200 MISTLAMPCOMPLEET – FR RH
05 M11-3714050 DAKLAMP ASSY – FR LH
06 M11-3714060 DAKLAMP ASSY – FR RH
07 M11-3731010 LAMP ASSY – LINKSDRAAIEN
08 M11-3731020 LAMP ASSY – DRAAIEN RECHTS
09 M11-3773010 ACHTERLAMP ASSY – RR LH
10 M11-3773020 ACHTERLAMP ASSY – RR RH
11 M11-3714010 DAKLAMP ASSY – FR

Indicator- en waarschuwingslampjes
1 indicator voor de distributieriem
Bij sommige geïmporteerde voertuigen met een distributieriem en bovenliggende nokkenas is de levensduur van de distributieriem over het algemeen beperkt (ongeveer 10 miljoen km) en moet deze op dat moment worden vervangen. Om het onderhoudspersoneel in staat te stellen de distributieriem tijdig te vervangen, is de levensduurindicator "t.belt" op het instrumentenpaneel ingesteld. Let tijdens het gebruik op de volgende punten.
(1) Wanneer het controlelampje brandt, kijk dan direct naar de kilometerteller. Als de totale kilometerstand 10.000 km of meer bedraagt, moet de distributieriem worden vervangen, anders kan de distributieriem breken en kan de motor niet normaal functioneren.
(2) Verwijder na het vervangen van de nieuwe distributieriem de rubberen stop buiten de resetschakelaar op het kilometertellerpaneel en druk de resetschakelaar binnenin in met een klein rond staafje om de indicator van de distributieriem uit te schakelen. Als het indicatielampje niet uitgaat na het bedienen van de resetschakelaar, kan de resetschakelaar defect zijn of is het circuit geaard. Repareer en verhelp de storing.
(3) Nadat u de nieuwe distributieriem hebt vervangen, verwijdert u de kilometerteller en stelt u alle waarden op de kilometerteller in op “0”.
(4) Als het indicatielampje gaat branden voordat er 10 miljoen km met het voertuig is gereden, druk dan op de resetknop om het indicatielampje van de distributieriem uit te schakelen.
(5) Als de distributieriem wordt vervangen voordat het indicatielampje brandt, verwijder dan de kilometerteller en reset de intervalteller zodat de intervalmeter in de kilometerteller weer op de juiste waarde staat.
Lijn de nulpositie van het tegentandwiel uit met het transmissietandwiel.
(6) Als alleen de kilometerteller wordt vervangen in plaats van de distributieriem, stel dan het tellertandwiel in op de positie van de originele kilometerteller.
2 waarschuwingslampjes voor uitlaattemperatuur
Door de installatie van een driewegkatalysator in de uitlaatpijp van moderne auto's loopt de uitlaattemperatuur op, maar een te hoge uitlaattemperatuur kan gemakkelijk schade aan de driewegkatalysator veroorzaken. Daarom zijn dit soort auto's uitgerust met een alarm voor de uitlaatgastemperatuur. Wanneer het waarschuwingslampje voor de uitlaatgastemperatuur brandt, moet de bestuurder onmiddellijk snelheid minderen of stoppen. Zodra de uitlaatgastemperatuur daalt, gaat het waarschuwingslampje automatisch uit (maar het waarschuwingslampje voor de uitlaatgastemperatuur blijft branden als het niet wordt afgesteld of gerepareerd nadat het is ingeschakeld). Als het waarschuwingslampje voor de uitlaatgastemperatuur niet uitgaat, moet de oorzaak worden achterhaald en moet de storing worden verholpen voordat u gaat rijden.
3 remwaarschuwingslampje
Het remwaarschuwingslampje is rood met een "!" in de cirkel. Als het rode remwaarschuwingslampje brandt, is er sprake van de volgende omstandigheden in het remsysteem:
(1) De frictieplaat van de rem is ernstig versleten;
(2) Het remvloeistofpeil is te laag;
(3) De parkeerrem is aangetrokken (de parkeerremschakelaar is gesloten);
(4) Over het algemeen geldt dat als het rode remwaarschuwingslampje brandt, het ABS-waarschuwingslampje tegelijkertijd ook brandt, omdat het ABS zijn rol niet kan vervullen bij een storing in het conventionele remsysteem.
4 antiblokkeerremwaarschuwingslampje
het waarschuwingslampje voor het antiblokkeersysteem is geel (of amber), met het woord "ABS" in de cirkel.
Bij voertuigen met een antiblokkeersysteem (ABS) brandt het ABS-waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 3 en 6 seconden wanneer de contactsleutel in de stand "aan" wordt gezet. Dit is een normaal verschijnsel tijdens de zelftest van het ABS. Zodra de zelftest is voltooid en het ABS normaal functioneert, gaat het waarschuwingslampje uit. Als het ABS-waarschuwingslampje na de zelftest continu brandt, geeft dit aan dat de elektronische regeleenheid van het ABS een storing heeft gedetecteerd die niet bevorderlijk is voor de normale werking van het antiblokkeersysteem (bijvoorbeeld wanneer de voertuigsnelheid hoger is dan 20 km / u, is het signaal van de wielsnelheidssensor abnormaal) of dat het EBV (elektronische remkrachtverdeling) is uitgeschakeld. Als u in dit geval doorrijdt, omdat de werking van het remsysteem is aangetast, zal het elektronische remkrachtverdelingssysteem de remkracht van het achterwiel niet meer aanpassen. Tijdens het remmen kan het achterwiel van tevoren blokkeren of de achterkant laten slingeren, waardoor er een risico op ongevallen bestaat, wat moet worden gereviseerd.
Wanneer het voertuig rijdt, knippert het ABS-waarschuwingslampje of brandt het constant, wat aangeeft dat de ernst van de storing verschilt. Knipperen geeft aan dat de storing is bevestigd en opgeslagen door de ECU; normaal gesproken brandt het lampje niet, wat duidt op verlies van ABS-functie. Als de remprestaties van het voertuig tijdens het rijden afwijkend zijn, maar het ABS-waarschuwingslampje niet brandt, duidt dit erop dat de storing ligt in de mechanische en hydraulische componenten van het remsysteem, en niet in het elektronische regelsysteem.
5 antislip-controle-indicatoren voor aandrijving
De indicator van het antislipsysteem (ASR) is voorzien van een “△”-symbool in de cirkel.
De FAW Bora 1.8T beschikt bijvoorbeeld over een antislipfunctie. Wanneer de auto accelereert en ASR wielspin detecteert, verlaagt het systeem het motorkoppel door de brandstofinspuiting af en toe uit te schakelen en de ontstekingshoek te vertragen. Dit om de tractie aan te passen en slippen van het aandrijfwiel te voorkomen.
ASR kan in elk snelheidsbereik samenwerken met ABS. Wanneer het contact wordt ingeschakeld, wordt ASR automatisch ingeschakeld, wat de zogenaamde "standaardinstelling" is. De bestuurder kan de anti-slipregeling handmatig uitschakelen via de ASR-knop op het instrumentenpaneel. Wanneer het ASR-lampje op het instrumentenpaneel brandt, geeft dit aan dat ASR is uitgeschakeld.
In de volgende gevallen moet het ASR-systeem worden uitgeschakeld als er een bepaalde mate van wielslip vereist is.
(1) De wielen zijn voorzien van sneeuwkettingen.
(2) Auto's rijden op sneeuw of zachte wegen.
(3) De auto zit ergens vast en moet heen en weer rijden om uit de problemen te komen.
(4) Wanneer de auto op een helling start, maar de grip van één wiel erg laag is (bijvoorbeeld als de rechterband op ijs staat en de linkerband op een droge weg).
Schakel de ASR niet uit als bovenstaande omstandigheden niet van toepassing zijn. Zodra het ASR-indicatielampje tijdens het rijden brandt, geeft dit aan dat de elektronische regeleenheid (ECU) het antislipsysteem heeft uitgeschakeld en de bestuurder het zware stuurwiel zal voelen. Volgens het werkingsprincipe van het ABS/ASR-systeem wordt bij een storing de transmissie van het signaal van de wieltoerentalsensor onderbroken. Dit heeft invloed op andere besturingssystemen van het voertuig die het wieltoerentalsignaal nodig hebben om normaal te functioneren (zoals het stuurbekrachtigingssysteem). Het fenomeen van het zware stuurwiel zal daarom pas verdwijnen nadat de storing van de ASR is verholpen.
6 airbag-indicator
Er zijn drie weergavemethoden voor de airbagsysteemindicator (SRS): de eerste is het woord “SRS”, de tweede is het woord “airbag” en de derde is de afbeelding “airbag beschermt passagiers”.
De belangrijkste functie van de SRS-indicator is om aan te geven of het airbagsysteem in de normale toestand verkeert en dient voor zelfdiagnose van storingen. Als het SRS-indicatielampje altijd brandt nadat de contactsleutel in de aan-stand (of ACC) is gezet en de foutcode normaal wordt weergegeven, geeft dit aan dat de spanning van de accu (of de noodstroomvoorziening van de elektronische regeleenheid van de SRS) te laag is, maar dat de foutcode niet in het geheugen is opgeslagen toen de elektronische regeleenheid van de SRS werd ontworpen, waardoor er geen foutcode is. Wanneer de voedingsspanning gedurende ongeveer 10 seconden weer normaal is, schakelt de SRS-indicator automatisch uit.
Omdat SRS niet regelmatig wordt gebruikt, wordt het na gebruik afgedankt. Het systeem vertoont dan geen storingen tijdens het gebruik, zoals andere systemen in het voertuig. Het systeem moet vertrouwen op de zelfdiagnosefunctie om de oorzaak van de storing te achterhalen. Daarom zijn de indicatielampjes en foutcodes van SRS de belangrijkste bron van storingsinformatie en diagnosebasis geworden.
7 waarschuwingslichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere voertuigen en voetgangers te waarschuwen in geval van een ernstige voertuigstoring of een noodsituatie. Het alarmsignaal wordt gevormd door het gelijktijdig knipperen van de richtingaanwijzers voor, achter, links en rechts.
De alarmknipperlichten worden aangestuurd door een onafhankelijke schakelaar en delen doorgaans een knipperlicht met de richtingaanwijzer. Wanneer de schakelaar voor de alarmknipperlichten wordt ingeschakeld, worden de richtingaanwijzercircuits aan beide zijden tegelijkertijd ingeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers voor, achter, links en rechts en de richtingaanwijzers op het instrumentenpaneel tegelijkertijd. Omdat het circuit van de alarmknipperlichten de knipperlichten verbindt met de accu, kan de alarmknipperlichten ook worden gebruikt wanneer het contact is uitgeschakeld en gestopt.
8 batterij-indicator
Indicatielampje dat de status van de accu aangeeft. Het lampje gaat branden nadat de schakelaar is ingeschakeld en gaat uit nadat de motor is gestart. Als het lampje langere tijd niet brandt, controleer dan onmiddellijk de generator en het circuit.
9 brandstofindicator
Een indicatielampje dat aangeeft dat er onvoldoende brandstof is. Als het lampje brandt, geeft dit aan dat de brandstof bijna op is. Over het algemeen kan de auto ongeveer 50 kilometer rijden vanaf het lampje tot het moment dat de brandstof op is.
10 Ruitensproeiervloeistofindicator
het indicatielampje dat de voorraad ruitensproeiervloeistof aangeeft. Als de ruitensproeiervloeistof bijna op is, gaat het lampje branden om de eigenaar te waarschuwen om tijdig ruitensproeiervloeistof bij te vullen. Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof gaat het indicatielampje weer uit.
11 elektronische gasklepindicator
Dit lampje komt vaak voor bij Volkswagen-modellen. Wanneer de auto de zelfinspectie start, brandt het EPC-lampje enkele seconden en gaat dan uit. Bij een defect blijft dit lampje branden en moet het tijdig worden gerepareerd.
12 mistlampindicatoren voor en achter
Deze indicator geeft de werking van de mistlampen voor en achter weer. Wanneer de mistlampen voor en achter zijn ingeschakeld, branden beide lampen. In de afbeelding bevindt de weergave van de mistlampen voor zich links en de weergave van de mistlampen achter zich rechts.
13 richtingaanwijzer
Wanneer de richtingaanwijzer aan staat, knippert de bijbehorende richtingaanwijzer met een bepaalde frequentie. Wanneer de knop voor het dubbele knipperlicht wordt ingedrukt, gaan de twee lampjes tegelijkertijd branden. Nadat de richtingaanwijzer is uitgegaan, gaat het controlelampje automatisch uit.
14 grootlichtindicator
Geeft aan of de koplamp in de grootlichtstand staat. Normaal gesproken is de indicator uit. Brandt wanneer het grootlicht van het instrumentenpaneel aan staat en de kortstondige grootlichtfunctie wordt gebruikt.
15 veiligheidsgordelindicator
Het indicatielampje dat de status van de veiligheidsgordel aangeeft, brandt afhankelijk van het model enkele seconden, of dooft pas nadat de veiligheidsgordel is omgedaan. Sommige auto's hebben ook een hoorbaar signaal.
16 O/D versnellingsindicator
De O/D-versnellingsindicator geeft de werkstatus van de overdrive-versnelling van de automatische versnellingsbak weer. Wanneer de O/D-versnellingsindicator knippert, geeft dit aan dat de O/D-versnelling is vergrendeld.
17 interne circulatie-indicator
De indicator geeft de bedrijfsstatus van de airconditioning van het voertuig weer, die normaal gesproken uit staat. Wanneer de knop voor de interne circulatie wordt ingedrukt en het voertuig de externe circulatie uitschakelt, gaat het indicatielampje automatisch branden.
18 breedte-indicator
De breedte-indicator wordt gebruikt om de werkstatus van de breedte-indicator van het voertuig weer te geven. Deze staat meestal uit. Wanneer de breedte-indicator aan staat, zal de indicator direct aangaan.
19 VSC-indicator
Deze indicator geeft de werkingsstatus van het VSC-systeem (elektronisch stabiliteitssysteem) weer, dat vooral op Japanse voertuigen voorkomt. Wanneer de indicator brandt, geeft dit aan dat het VSC-systeem is uitgeschakeld.
20 TCS-indicator
Deze indicator geeft de status van het TCS (tractiecontrolesysteem) van het voertuig weer, dat vooral voorkomt op Japanse voertuigen. Wanneer het indicatielampje brandt, geeft dit aan dat het TCS-systeem is uitgeschakeld.


  • Vorig:
  • Volgende:

  • Schrijf hier uw bericht en stuur het naar ons